De ikoon bij uitstek is die van de gedaanteverwisseling: 40 dagen
vóór zijn dood zou Jezus samen met zijn meest dierbare
leerlingen (Johannes, Jacobus en Petrus) de berg tabor beklommen hebben;
daar zagen zijn leerlingen ineens Jezus in het goddelijk licht: gehuld in een
hel wit gewaad in gesprek met Elia en Mozes. Op de ikoon is zichtbaar dat zij beiden
opgenomen werden in de mandorla. De leerlingen daarentegen konden dit licht (nog)
niet verdragen. Het wezenlijke van het schilderen van ikonen is dan ook
het schilderen van dit Taborlicht. |
![]() |
Het woord ikoon komt uit het Grieks en betekent beeld of afbeelding. In het Genesisverhaal wordt verteld dat God de mens schiep naar zijn naar zijn beeld. Maar: heeft God heeft dan een gestalte? Een lichaam? Of zou je dit meer spiritueel moeten opvatten en komen we dichter bij de bedoeling van deze woorden als we, zoals een psalmschrijver het eens heeft verwoord, de mens opvatten als een gedachte is van God: dat de mens uniek is en door God op een bepaalde wijze is gedacht. De ikoon van een heilige is dan een afbeelding - niet van hoe die mens was - maar waartoe hij is bestemd en hoe hij is gedacht. Men noemt ikonen dan ook wel vensters op de eeuwigheid: aan de ikonen zouden we als het ware Gods gedachten kunnen aflezen. Over lezen gesproken: men spreekt niet over het schilderen van ikonen, maar over het schrijven van ikonen. Hoe dit ook zij: ikonen maken iets zichbaar van een werkelijkheid waar we geen woorden voor hebben; iets bovenaards; iets van wat bij God hoort. Kan dat wel? En mag dat wel? Is dat niet in strijd met het beeldverbod uit het Oude Testament: “Maak geen godenbeelden, geen enkele afbeelding van iets dat in de hemel hier boven is …; vereer ze niet, want Ik duld geen andere goden naast mij”(Exodus 20:4). Dat leidt dan weer tot de vraag hoe we God kunnen kennen - de eerste vraag die elke theoloog zich dient te stellen. Volgens de tradities van de Oosterse Orthodoxie is de Godskennis vooral van mystieke aard: het zijn mystici geweest die in visioenen iets hebben geschouwd van wat doorgaans voor mensen is verborgen.
Toch kun je dan nog niet spreken van ikonen. Dat kan eigenlijk pas na de
strijd over de beeldenverering, die oplaaide in de 7de eeuw. Het conflict
ontstond omdat de kerkelijke leiders de volksvroomheid, zoals die zich
ontwikkelde, zorgelijk vonden (angst voor wereldgelijkvormigheid en afgoderij);
mogelijk vormde ook de snel oprukkende Islam (een beeldloze godsdienst)
in dezen een factor van betekenis. Aanvankelijk leidde een en ander ertoe
dat er een beeldenverbod kwam en een keizerlijk bevel om alle beelden en
afbeeldingen in het rijk te vernietigen. Door de 'beeldenstorm' avant la lettre
die hierop volgde is er veel materiaal verloren gegaan. Maar dit alles bleef
niet zonder gevolgen: met name monniken en kloosterlingen tekenden protest
aan tegen deze gang van zaken. Johannes Damascenus (uit Damaskus) schreef een
aantal verhandelingen waarin hij de verering van ikonen verdedigde en probeerde
deze theologisch te onderbouwen. Zijn belangerijkste argument was dat door
de incarnatie van God in de gestalte van Jezus een nieuwe situatie
was ontstaan: we kunnen dan weliswaar God zelf niet afbeelden, maar wel
datgene van God wat van God in Christus zichtbaar is geworden: de mens
zoals die oorspronkelijk is bedoeld en gedacht. Zoals door de zondeval het
hemelse licht uit de wereld is verdwenen, zo is dit met de komst van
Jezus weer zichtbaar geworden althans voor wie in hem geloven. Ikonen zijn dus
bedoeld om ons te genezen van een soort blindheid en om ons de ogen te openen
voor deze wereld en de mens zoals die door God zijn bedoeld. De ikonen maken
zichtbaar wat onzichtbaar was en wat nu opnieuw zichtbaar is geworden.
Ze onthullen wat voor 'blinden' (ongelovigen) onzichtbaar is.
Uiteindelijk loopt de strijd over de beeldenverering daarop uit dat
dergelijke afbeeldingen weer mogen worden gemaakt en ook vereerd, maar niet
aanbeden. De kerken in het westen hebben deze besluiten nooit erkend. Dat is
dan ook het begin gebleken van de scheiding tussen Oost en West, die zich
heeft voltrokken in de eeuwen daarna.
De ikoonschilders zien het als hun opgave om het hemelse af te beelden; dat is
natuurlijk niet eenvoudig. Door de eeuwen heen hebben zij geprobeerd
niet het menselijke, maar het verhevene - niet het stoffelijke maar het
geestelijke - niet de uiterlijke werkelijkheid, maar de werkelijkheid daarachter
uit te beelden: onze werkelijkheid maar dan gezien in het hemelse licht. Dat
heeft ertoe geleid dat er geleidelijk een traditie is ontstaan die door de
(Oosterse) kerk is aanvaard en gecodificeerd. Ikoonschilders dienen zich aan
die codex en de daarmee verbonden voorschriften te houden. Zij zullen zichzelf
dan ook nooit beschouwen als een kunstenaars, maar eerder als handwerkers in
dienst van de kerk: ikonen schilderen is een ambacht.
Naar de inhoudsopgave
Reactie? Zend een E-mail
© A.E.J. Kaal, 2014.